Ook wielrenners hebben zo hun eigen ‘taal van de straat’. Sommige woorden zijn nog wel te plaatsen, maar andere zetten je toch aan het denken. En er is niets zo vervelend als je dan het verkeerde antwoord geeft of het verhaal niet begrijpt. Maar niet getreurd, de belangrijkste staan hieronder. Op alfabetische volgorde om het nog net effe wat makkelijker te maken.
01
Aan de boom schudden
Flink aanzetten om je mederenners kwijt te raken. Bij wedstrijden zie je dit vaak richting de finish zodat de wielrenner niet in een té grote groep blijft zitten.
02
Aan zijn stuur hangen
Je kan degene voor je nog net bijhouden.
03
Aanklampen
In de verte zie je ze al rijden, en je zal echt je uiterste best moeten doen om bij dat groep je te komen. Aanklampen wil zeggen dat je je bij het groepje voegt.
04
Afloper
Dit heeft niets te maken met Froome die zijn kapotte fiets liet liggen en vervolgens rennend richting de finish ging. Een afloper is een band die langzaam leegloopt. Je weet wel: je denkt dat je er nog wel even op kan rijden maar het sissende geluid laat deze hoop snel verdwijnen.
05
A-fond-rijden
Dit doe je door na een ontsnapping volle bak door te blijven rijden om voor het peloton te blijven.
06
Asfalt eczeem
Zo’n fijne schaafplek die je overhoudt als je onderuit bent gegaan.
07
Berggeit
Nope, dit is geen dier. Al is het soms wel een beest. Een berggeit is iemand die verschrikkelijk hard bergop kan fietsen.
08
Blazen
Volle bak rijden op een zwaar verzet.
09
Chasse Patate
Hier wil je echt niet in terecht komen! Je zit hierbij in je uppie tussen de vluchters en het peloton in. De vluchters gaan net te hard om nog te kunnen aanklampen, en het peloton ligt te ver achter je om jezelf te laten afzakken.
10
Col
Bergpas
11
Demarreren
Hierbij rij je weg uit de groep door flink aan te zetten (versnellen).
12
Doorkachelen
Je blijft lekker op een flink tempo doorrijden.
13
En danseuse
Je staat recht op de pedalen en al ‘dansend’ trap je de berg omhoog.
14
Eraf gereden worden
Je kan het tempo niet meer bijhouden en moet lossen.
15
Erop en erover
Je haalt wat renners in maar blijft vervolgens niet in het groepje hangen. Je beukt meteen door en laat ze achter je.
16
Flappers
De rem-schakelgrepen
17
Flikken
Iemand flikken, of geflikt worden, houdt in dat er een afspraak is gemaakt om samen te werken. Maar vervolgens wordt deze afspraak niet nagekomen doordat er iemand demarreert waardoor hij/zij de etappe wint.
18
Geparkeerd staan
Na een forse inspanning sluit je aan de bij groep voor je, maar je kan het tempo eigenlijk niet meer bijhouden
19
Grote molen
Het zwaarste verzet wegtrappen
20
Harken
Jij wil nog wel, maar je benen niet meer. Dit uit zich vaak in een, voor het oog, niet zo’n mooie wielrentechniek.
21
Hollen en stilstaan
Wedstrijd met veel demarrages waarbij eigenlijk niemand echt wegrijdt.
22
Hongerklop
Tsja, had je je suikers maar aangevuld tijdens je rit hè!
23
In de beugel
Heel diep onderin je stuur hangen.
24
Jasje uitdoen
Na een grote inspanning kan je niet meer mee.
25
Klever
Iemand die aan je wiel blijft plakken.
26
Koffiemolen draaien
Op een licht verzet (overbrenging) fietsen.
27
Koninginnerit
De allerzwaarste etappe in een meerdaagse wielerwedstrijd.
28
Kopman
De renner waar het allemaal om draait. Het hele team staat in dienst van hem/haar om deze de wedstrijd te laten winnen.
29
Kuitenbijter
Een zware, steile klim.
30
Kwak geven
Iemand een duw geven
31
Lantaarn
De laatste renner in de groep. De rode lantaarn: als laatste vertrekken.
32
Linkeballen
Weigeren (kop-)werk te doen, blijven plakken
33
Lossen
Je kan het tempo van de groep niet meer bijhouden en valt terug.
34
Massaspurt
Spurt (vol gaan) van het peloton of een grote groep renners.
35
Meesterknecht
Belangrijkste hulpje van de kopman.
36
Mes
Het mes erop zetten: met een grote versnelling gaan rijden.
37
Misselijk rijden
Het verrichten van afstop tactieken in de kop van het peloton.
38
Motard
Verslaggever vanaf de motor.
39
Musette
Een tasje met eten die tijdens het fietsen aangereikt wordt.
40
Oprapen
Tijdens een beklimming haal je de rijders voor je één voor één in.
41
Op de kant zetten
Bij zijwind ervoor zorgen dat de achterste van het peloton niet optimaal uit de wind kunnen blijven en moeten lossen zodat er waaiers ontstaan.
42
Overnemen
Je neemt de positie van de renner op kop over. Wil je zelf overgenomen worden dan geef je dit aan door je elleboog heen-en-weer te bewegen.
43
Plat rijden
Een lekke band krijgen.
44
Ravitailleren
Voeding aanvullen.
45
Sandwich
Tussen de rijders terecht komen, links en rechts, waardoor je klemgereden wordt.
46
Slag missen
Helaas, helaas. Je zit niet bij de juiste ontsnapping.
47
Stoempen
Een beetje vergelijkbaar met harken. Maar met stoempen rijd je volle bak, meestal tijdens een klim. Sierlijk is een woord dat hierbij niet voorkomt.
48
Tandje minder
Je schakelt één versnelling terug. Of je vraagt aan je ploeggenoten of het een tandje minder kan omdat je het even niet trekt.
49
Treintje opzetten
Een aantal renners van dezelfde ploeg zoeken elkaar op om de sprinter in een zo goed mogelijke positie te krijgen voor de eindsprint.
50
Vals plat
De weg lijkt vlak, maar is het niet. Het loopt licht omhoog. Teveel vals plat kan killing zijn op den duur!
51
Waaier rijden
Dé techniek bij tegenwind. Je blijft zo dicht mogelijk bij elkaar rijden, en dan bij voorkeur schuin achter elkaar. Zo blijf je uit de wind. Tenminste, als je niet voorop rijdt. Aflossen wordt gewaardeerd!
52
(Wiel)plakker
Niet de meest populaire rijder. Je zal hem of haar nooit voorop zien rijden.
Zo, met deze termen kan je weer lekker meepraten tijdens je ritten en praat jij als een echte pro!
Onderdeel van dit verhaal